top of page

CSRD-versoepelingen geen aanleiding tot vrijheid



Veel CFO’s slaakten heimelijk een zucht van verlichting bij de publicatie van het zogenaamde omnibuspakket door de Europese Commissie. De aanzienlijke inperking van de rapporteringsverplichtingen binnen de CSRD, de CSDDD en de EU-taxonomie biedt veel ondernemingen meer ademruimte. Wat zijn de belangrijkste wijzigingen, vallen die toe te juichen en welke stappen zijn aangewezen? Professor Bart Dierynck van de universiteit van Tilburg en Francis Boelens, partner bij EY, gidsen ons door de aangepaste wetgeving.


De voorgeschiedenis is elke financiële verantwoordelijke genoegzaam bekend. Via de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD), de Corporate Sustainability Due Diligence Directive (CSDDD) en de EU-taxonomie verplicht de Europese Unie ondernemingen met een zekere schaalgrootte om te rapporteren rond duurzaamheid. Langs die weg wil Europa ervoor zorgen dat onze industrie de klimaatdoelstellingen behaalt. Bij die elkaar deels overlappende rapporteringsverplichtingen komt evenwel heel wat administratief werk kijken. In die mate zelfs dat veel bedrijven – en hun financiële afdelingen – ze eerder als een zoveelste compliance-oefening beschouwen. Een nobel uitgangspunt dreigt op die manier in regels te verzanden.

Met de recent gepubliceerde omnibus poogt de EU aan die verzuchtingen tegemoet te komen. Ze wil de CSRD, de CSDDD en de EU-taxonomie beter op elkaar afstemmen en drastisch vereenvoudigen. De belangrijkste speerpunten zien er als volgt uit:


  • een beperking van de rapporteringsplicht tot bedrijven met meer dan 1.000 werknemers (t.o.v. 250 werknemers voorheen) én ofwel 50 miljoen euro omzet, ofwel een balanstotaal van 25 miljoen euro;

  • een uitstel van de deadline voor CSRD-rapportering met twee jaar (waardoor bedrijven die aanvankelijk in 2026 moesten rapporteren over boekjaar 2025, dat pas vanaf 2028 zullen moeten doen over boekjaar 2027);

  • een beperking van de rapportering over de waardeketen (waarvoor een standaard voor vrijwillige rapportage uitgewerkt wordt op basis van de eveneens vrijwillige VSME-standaard, en waardoor grote ondernemingen die binnen de scope blijven geen uitgebreidere informatie kunnen vragen aan kleinere ondernemingen dan wat de VSME-standaard voorziet);

  • een reductie van het aantal datapunten;

  • het wegvallen van sectorspecifieke standaardverplichtingen;

  • de beperking van de zorgplichtwet ofwel de richtlijn inzake de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDDD) tot rechtstreekse partners met een gereduceerde aansprakelijkheid.


Hoe onthalen jullie de aangepaste regelgeving?

Bart Dierynck (Tilburg University): “De CSRD neigde met 1.200 datapunten, waarvan 75 procent kwalitatieve, sterk naar een overkill. Dat vertaalde zich in enorme spreadsheets en een ongezien aantal metrics. En dan heb ik het nog niet over de EU-taxonomie, die bedrijven vraagt om te rapporteren op een manier die hen niet vertrouwd is. Ik ben voorstander van een versoepeling, al moeten we er tegelijk over waken dat we niet plots overschakelen op een underkill. Naar mijn mening situeert de belangrijkste wijziging zich op het vlak van het aantal ondernemingen binnen de scope. Binnen Europa zien we een daling van 50.000 naar ongeveer 6.000 ondernemingen. Voor ons land is de impact nog significanter, gezien ons bedrijfslandschap van vooral relatief kleine ondernemingen.”

Francis Boelens (EY): “Voorheen voelden de criteria niet altijd even logisch aan. Een uit de kluiten gewassen lokale bouwonderneming ervoer dezelfde verplichtingen als een multinational. De CSRD en de EU-taxonomie hebben als doel bedrijven te verduurzamen en de integratie van duurzaamheidsmaatregelen binnen hun structuren en strategie te stimuleren. Door het gigantische aantal datapunten raakte dat doel ondergesneeuwd en oogde de CSRD voor veel bedrijven eerder als een zoveelste complianceoefening. Bedrijven investeren liever in concrete duurzaamheidsacties dan in rapportering. In dat opzicht is het een goede zaak dat de Europese Commissie voortschrijdend inzicht etaleert.”

Bart Dierynck: “Wat ook een wezenlijk verschil maakt, maar minder aandacht geniet, is het afblokken van de zogenaamde ‘reasonable assurance’. Kort gezegd beperkt een audit met ‘limited assurance’ zich tot kleinere steekproeven en interviews om de gegevens te verifiëren. Reasonable assurance gaat een stap verder met diepere controles. In de eerste jaren zou Europa vooral uitgaan van limited assurance om dan een versnelling hoger te schakelen richting reasonable assurance. Van die reasonable assurance lijkt nu niet langer sprake.”


E-liability

Waar liggen de grootste rapporteringsuitdagingen?

Francis Boelens: “Het principe van dubbele materialiteit verlangt van bedrijven dat ze in kaart brengen hoe hun acties de planeet beïnvloeden, maar ook welke impact duurzaamheidsacties op hun financieel welzijn uitoefenen. Het valt niet altijd mee om beide assen in concrete cijfers te vertalen.”

Bart Dierynck: “Gesprekken met CFO’s leren me dat de rapportering over de waardeketen hen het meeste kopbrekens bezorgt. Het in kaart brengen van de emissies van de eigen leveranciers valt nog mee, maar bij de leveranciers van die leveranciers oogt het plaatje veel complexer. Volgens de omnibus geldt voor Tier 1-leveranciers die niet CSRD-plichtig zijn enkel een vrijwillige rapportage op basis van de VSME-standaard. Wie over veel grotere, CSRD-plichtige leveranciers beschikt, zal dus anders rapporteren dan bedrijven met veel kleinere partners die niet binnen de scope van de CSRD vallen. Dat lijkt me niet altijd even logisch.”

Wat zijn de alternatieven?

Bart Dierynck: “Ik geloof in het concept E-liability, dat professor Robert Kaplan van Harvard Business School heeft geïntroduceerd. Je kunt het misschien het best vergelijken met een boekhoudsysteem voor CO2-emissies. Wanneer een partij een factuur voor bepaalde goederen uitstuurt, vermeldt ze er de daaraan gekoppelde emissies bij. Die emissies reken je als ontvangende partij bij de beginvoorraad. Wanneer je die componenten verwerkt, voeg je er de uitstoot bij die met dat proces gepaard gaat. Eenmaal je het product verkoopt, breng je de emissies opnieuw in mindering van jouw beginvoorraad. Dat systeem biedt verschillende voordelen. Je hoeft namelijk niet langer met ellenlange vragenlijsten bij je leverancier aan te kloppen en ervan uit te gaan dat hij die vragen op zijn beurt aan zijn leverancier voorlegt. Daarenboven vermijd je de dubbele aanrekening van de koolstofuitstoot en reduceer je de manipulatiemogelijkheden.”

Ziet u nog andere opties?

Bart Dierynck: “Het draagvlak was mogelijk groter geweest als de EU tien KPI’s met rapporteringsverplichtingen had opgelegd. De wetgeving zou beter behapbaar zijn, met algemene maatstaven rond onder meer de CO2-uitstoot en de omgang met werknemers, aangevuld met enkele sectorspecifieke aspecten.”


Geen verloren inspanningen

Wat adviseert u bedrijven die dankzij de omnibus uitstel genieten of niet langer binnen de scope vallen? Zijn hun al ondernomen inspanningen vergeefse moeite geweest?

Francis Boelens: “Het lijkt me niet aangewezen om de inspanningen plots stop te zetten. Veel bedrijven hadden zich al goed voorbereid, maar beschikken nu nog over twee bijkomende jaren om hun processen, controles en tools op scherp te zetten en de inzichten met betrekking tot hun waardeketen nog beter te verankeren. Ook zullen bedrijven hun duurzaamheidsinspanningen nu niet plotseling terugschroeven. Los van de wettelijke verplichtingen zijn ze zich naast hun eigen engagement ook bewust van de verwachtingen van hun raad van bestuur, aandeelhouders en klanten. Ondernemers zijn nooit vragende partij geweest om het kind met het badwater weg te gooien, maar pleitten voor een meer pragmatische benadering. Die is er nu ook gekomen.”

Bart Dierynck: “CFO’s geven inderdaad aan dat ze niet van plan zijn om de rem op hun duurzaamheidsacties te zetten. Graag verwijs ik naar de transportsector, waar duurzaamheid zelfs deel uitmaakt van het bestaansrecht. Het is de enige ‘exist’-strategie. Wie niet volgt, zet zichzelf buitenspel en kiest voor een ‘exit’-strategie. Van ‘vrijheid, blijheid’ kan dus geen sprake zijn. Al begrijp ik wel dat bedrijven die nu buiten de scope vallen, vragen stellen rond de al gemaakte investeringen op het vlak van rekrutering, het volgen van masterclasses, audits en meer. De ROI van die inspanningen valt moeilijk te valideren.”

Wie neemt binnen de bedrijfsmuren het voortouw voor het naleven van de duurzaamheidsrichtlijnen?

Francis Boelens: “In grote bedrijven vertolkt het duurzaamheidsteam een cruciale rol. Dat team, vaak onder aanvoering van een Chief Strategy Officer of Chief Sustainability Officer, rapporteert aan de CEO. Veel ondernemingen kiezen voor een mix van externe consultancy en medewerkers uit eigen rangen. Dat ook het C-niveau de projecten van nabij opvolgt en aanstuurt, hoeft geen verwondering te wekken. Managers beschouwen duurzaamheid als een transformatietraject, zoals dat zich ook aftekent op het vlak van digitalisering, logistiek en supplychain. Het voordeel is dat de ervaring bij de ene transformatie ook haar nut bewijst bij een ander ingrijpend traject.”

Bart Dierynck: “Idealiter moedigen richtlijnen als de CSRD en de EU-taxonomie ook zelfreflectie aan. Ze nodigen bedrijven uit om hun voetafdruk in vraag te stellen en hun acties bij te sturen. Door de tsunami aan regels viel de tijd voor reflectie weg. De recent aangekondigde versoepelingen zouden dat moeten verhelpen.”

Francis Boelens: “We kunnen besluiten dat de omnibus de duurzaamheidsambities van zowel de EU als de ondernemingen niet fnuikt. De aanpassingen creëren duidelijkheid en ogen in verschillende opzichten logischer.”

Comments


bottom of page